Duitsland vervult al geruime tijd een leidende rol in de eurocrisis en fungeert samen met Frankrijk als bemiddelaar in het Oekraïneconflict. Bij het atoomoverleg met Iran, waar verder alleen de VN-vetomachten China, Frankrijk, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten bij betrokken waren, mocht de Bondsrepubliek eveneens aanschuiven. Het geeft aan dat Duitsland een gewaardeerd partner is in de hedendaagse internationale politiek. Deze status maakte het echter niet waar toen het zich, slechts vier jaar geleden, compleet van haar bondgenoten isoleerde door niet deel te nemen aan de militaire interventie in Libië in 2011. De militaire terughoudendheid die hieraan ten grondslag lag, kwam direct voort uit de Duitse geschiedenis. Het debat dat naar aanleiding van de onthouding in Duitsland ontstond, geeft goed weer dat Duitsland zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog nog altijd met de last van het eigen verleden worstelt.
Duitsland en militaire missies sinds de eenwording
Na de Duitse eenwording in 1990 werd internationaal verwacht dat het herenigde Duitsland meer verantwoordelijkheid op zich zou gaan nemen in de oplossing van conflicten. De Bondsrepubliek nam inderdaad deel aan vele militaire missies binnen en buiten NAVO-gebied en met bewapende soldaten. Voorbeelden zijn de missies in Bosnië (sinds 1996), Kosovo (sinds 1999) en Afghanistan (sinds 2001). Dit ging echter gepaard met menig debat in eigen land: het gebruik van militair geweld lag gezien de Duitse geschiedenis nog altijd gevoelig. Met name de missie in Kosovo leidde in eigen land tot controverse, omdat het een missie zonder VN-mandaat betrof. Het idee van ‘nooit meer oorlog’ door Duitse soldaten moest in dit debat echter plaatsmaken voor de nieuwe leus ‘nooit meer Auschwitz’: het verhinderen van een volkerenmoord was belangrijker dan het gebruik van militair geweld te beperken.
Het Duits buitenlands beleid sinds de eenwording is door de politicoloog Hanns Walter Maull gekarakteriseerd als dat van een Zivilmacht: een land dat bij voorkeur in multilateraal verband opereert, diplomatieke oplossingen boven militaire machtsmiddelen verkiest en Westerse normen en waarden nastreeft. Hij vertegenwoordigt daarmee een groep academici die een continuïteit in het Duits buitenlands beleid zien. Andere academici zoals historicus en politicoloog Hans-Peter Schwarz (Republik ohne Kompass) benadrukken juist het ontbreken van een duidelijke lijn in het Duits buitenlands beleid. Schwarz uitte zijn kritiek na het Duitse ‘nee’ tegen de oorlog in Irak in 2003, waarna de Duits-Amerikaanse relatie, een hoeksteen van het Duits buitenlands beleid, onder spanning kwam te staan. Het voorbeeld ‘Irak’ geeft aan dat Duitsland in enkele gevallen ook besloot niet deel te nemen aan internationale missies. De interventie in Libië (2011) is een ander bekend voorbeeld.
Duitsland en de militaire interventie in Libië (2011)
Op 17 maart 2011 werd in de VN Veiligheidsraad gestemd over Resolutie 1973, die voorzag in de instelling van een no-fly zone boven Libië. Enkele Arabische en islamitische landen uit de regio hadden hun medewerking hieraan beloofd. Vetomachten Rusland en China, die staatssoevereiniteit hoog in het vaandel hebben staan uit angst voor buitenlandse inmenging in bijvoorbeeld hun binnenlandse mensenrechtenbeleid, besloten deze resolutie niet te blokkeren, maar onthielden zich van stemming. Daarbij kwam dat de militaire interventie plaatsvond op uitnodiging van Libische rebellen. Zij werden namelijk systematisch aangevallen door milities van kolonel Moammar al-Qadhafi, die al sinds 1969 de macht in Libië in handen had en tegen wie de rebellen in opstand waren gekomen. Het doel van de resolutie was dan ook de bescherming van de Libische burgers tegen Qadhafi en zijn troepen. Tezamen met de steun van landen uit de regio en een de facto toestemming van Rusland en China maakte dit de resolutie maximaal gelegitimeerd. Desondanks besloot Duitsland niet vóór deze resolutie te stemmen, maar onthield het zich van stemming. Dit leidde internationaal tot onbegrip, temeer omdat Duitsland in de eerdere sanctiepolitiek tegen Qadhafi een voortrekkersrol had vervuld.
De belangrijkste reden die Bondskanselier Angela Merkel voor de Duitse onthouding gaf, waren de bedenkingen die Duitsland had ten aanzien van de no-fly zone: Merkel twijfelde over de kans van slagen van de missie, die volgens haar niet goed (genoeg) doordacht was. Zij en minister Westerwelle van Buitenlandse Zaken grepen vervolgens elke mogelijkheid aan om te benadrukken dat de Duitse onthouding niet gelijk stond aan neutraliteit: de politieke doelen van de resolutie deelde Duitsland ‘uneingeschränkt’. Om deze woorden kracht bij te zetten besloot men extra militairen in te zetten in NAVO’s Airborne Warning and Control System (AWACS) in Afghanistan. Zodoende ontlastte Duitsland zijn bondgenoten, die hierdoor meer militair personeel naar Libië konden sturen. Deze geste verloor echter alle betekenis toen Duitsland niet alleen zijn AWACS-personeel boven Libië, maar ook zijn oorlogsschepen uit de Middellandse Zee terugtrok. Dat laatste vergrootte de verwarring omtrent Duitslands positie: de oorlogsschepen hadden namelijk tot doel het wapenembargo tegen Qadhafi te monitoren; een actie die voortkwam uit een eerdere resolutie die Duitsland nog wel had toegestemd.
Duitse reacties op de onthouding
De Duitse onthouding ontketende een hevig debat in eigen land. Duitse wetenschappers die de onthouding in de lange lijn van het Duits buitenlands beleid wilden plaatsen, noemden het een inconsistentie. Dit gold zelfs voor Maull, die de onthouding een ‘feitelijk nee’ noemde dat gericht was op succes van de regeringspartijen bij de aankomende Landtagverkiezingen in Baden-Württemberg en Rijnland-Palts. Hij noemde de in Duitsland heersende Kultur der Zurückhaltung – de terughoudendheid ten aanzien van het gebruik van militaire middelen – als belangrijkste oorzaak.
In de Duitse media werd de Duitse onthouding eveneens veroordeeld. De onthouding had er volgens hen voor gezorgd dat Duitsland zichzelf internationaal geïsoleerd had. De kritiek in de media kwam overeen met de kritiekpunten die door wetenschappers werden aangedragen, al waren de media wel harder in hun oordeel. Redacteuren van Der Spiegel stelden bijvoorbeeld dat de kernwaarden van de Duitse buitenlandse politiek in twijfel waren getrokken en dat de politiek van minister Westerwelle überhaupt op binnenlands succes gericht was. Opvallend was dat zowel in het wetenschappelijk debat als in de media voortdurend werd benadrukt dat Duitsland de resolutie ondanks zijn bedenkingen had kunnen toestemmen, omdat dit niet verplicht had tot het sturen van militairen. Geen van de wetenschappers of redacteuren zei expliciet voorstander te zijn van het sturen van Duitse militairen.
In de Duitse politiek was de verdeeldheid naar aanleiding van de onthouding groot. Dit ging echter verder dan de vanzelfsprekende verdeeldheid tussen regering en oppositie. Ook binnen de regeringspartij CDU/CSU en oppositiepartij Bündnis 90/Die Grünen zaten partijleden niet altijd op één lijn. Binnen oppositiepartij SPD was dit aanvankelijk ook het geval, maar de partij ontpopte zich al snel tot de grootste criticaster van de regering in de Bondsdag. De kritiek was niet anders dan die van wetenschappers en de media: de onthouding was verkeerd, omdat deze electorale doeleinden diende en Duitsland zijn bondgenoten had moeten steunen. Slechts een enkeling betoogde dat de Libische burgers bescherming verdienden.
Terughoudendheid troef
De debatten in de Bondsdag focusten zich over het algemeen alleen op de Duitse onthouding; geen van de afgevaardigden in de Bondsdag stelde het niet sturen van militairen ter discussie. Ook door academici en de media werd dit gevoelige punt vermeden; er werd om de hete brij heen gedraaid. Volgens het VN-Handvest verplicht het toestemmen van een dergelijke resolutie inderdaad niet tot een militaire deelname. De vraag is echter of een land als Duitsland dit internationaal had kunnen verantwoorden. Het feit dat Duitse academici, media en politici van mening waren dat Duitsland Resolutie 1973 had moeten toestemmen, maar dat geen van allen expliciet pleitten voor een militaire deelname, geeft blijk van de ‘terughoudendheidscultuur’ waar Maull op wees. Deze terughoudendheid ten aanzien van militaire middelen komt voort uit de gewelddadige Duitse geschiedenis en leeft ook nog steeds onder de Duitse bevolking, zoals blijkt uit een enquête na de Duitse stemonthouding: 62% van de ondervraagden was vóór een interventie, maar tegelijkertijd vond 65% dat de Duitse Bundeswehr daar niet aan deel moest nemen. Anno 2015 mag Duitsland dan wel een politieke en economische leidersrol vervullen, het land draagt nog altijd merkbaar de last van het eigen verleden op de schouders. Een voortrekkersrol bij een militaire operatie in de nabije toekomst lijkt daarom vooralsnog uitgesloten.
Met dank aan Caroline Schoofs.
Verder lezen
Fichtner, U., ‘Ein deutscher Selbstmord’, Der Spiegel 15/2011 (11 april 2011), http://www.spiegel.de/spiegel/print/d-77962921.html.
Maull, H.W. (ed.), Germany’s Uncertain Power: Foreign Policy of the Berlin Republic (New York 2006).
Rinke, A., ‘Eingreifen oder nicht: Warum sich die Bundesregierung in die Libyen-Frage enthielt’, Internationale Politik 4 (2011) 44-52, online beschikbaar op: https://zeitschrift-ip.dgap.org/de/ip-die-zeitschrift/archiv/jahrgang-2011/juli-august/eingreifen-oder-nicht.
Schwarz, H.P., Republik ohne Kompass (Berlijn 2005).
Stahl, B., ‘Taumeln im Mehr der Möglichkeiten: Die deutsche Außenpolitik und Libyen’, Zeitschrift für Außen- und Sicherheitspolitik 5 (2012) 575-603.
Reacties