Op basis van acht maanden etnografisch veldwerk met (voormalig) straatkinderen in Malawi, komt Tanja Hendriks tot de conclusie dat ‘thuis’ niet alleen een plek is waar iemand geboren is of vandaan komt, maar vooral ook een beginpunt van waaruit mensen hun leven vorm gaan geven. In de praktijk behelst ‘thuis’ dus zowel iemand’s roots als routes.

 

Wat is een ‘thuis’? Wanneer je mensen hiernaar vraagt, zullen sommige hun huis voor je beschrijven: de fysieke constructie waar hun spullen staan en waar zij zich thuis voelen. Anderen zullen juist vertellen over hun relaties: hun geliefde, hun gezin, kinderen en familie die maken dat zij zich ergens thuis voelen. En ook al is de betekenis van een thuis voor iedereen heel persoonlijk, de meeste mensen zullen het idee dat een thuis veilig is- je beschermt tegen regen, wind en zonneschijn, maar ook tegen de grote boze buitenwereld- onderschrijven. Er zijn echter ook veel mensen voor wie dit positieve beeld van thuis niet per se lijkt op wat zij in hun leven hebben meegemaakt. Denk aan mensen die vanwege conflicten hun thuis hebben verlaten, slachtoffers van huiselijk geweld of mensen die vanwege armoede niet langer thuis konden of wilden blijven. Soms worden mensen die niet leven op een plek die als een ‘thuis’ gezien wordt, beschreven als dak- en thuisloos. Dit is bijvoorbeeld het geval voor straatkinderen.
 

“Hulpverleners conceptualiseren ‘thuis’ als de plek waar de jongeren vandaan kwamen vóórdat ze op straat gingen leven.”

Met het label ‘straatkinderen’ worden kinderen bedoeld die leven op straat, want volgens overheden en hulpinstanties kan de straat geen thuis zijn. Het aangenomen gebrek aan een thuis ligt dus ten grondslag aan de manier waarop over deze groep gesproken wordt [1]. Hulpverleners conceptualiseren ‘thuis’ als de plek waar de jongeren vandaan kwamen vóórdat ze op straat gingen leven [2]. Dit is dan ook de reden dat opvangcentra voor straatkinderen over het algemeen tot doel hebben om ze tijdelijk op te vangen, alvorens ze ‘terug naar huis’ te sturen en op die manier ‘duurzaam’ van de straat te halen. Dit is ook de manier waarop een groot opvangcentrum in Blantyre (Malawi) opereert. Hun pogingen om straatkinderen opnieuw te integreren in hun thuisgemeenschap blijken in de praktijk echter een stuk weerbarstiger dan op (beleids)papier. Tijdens eerdere bezoeken aan Malawi zag ik jongeren die opnieuw geïntegreerd waren steevast weer terug in de stad: ze wilden niet terugkeren naar de plek die ze doelbewust verlaten hadden, ze wilden vooruit! Voelen zij zich nog thuis op de plek die door het integratie-beleid als zodanig voor hen wordt aangemerkt? Of hebben ze misschien een nieuw thuis voor zichzelf gecreëerd? En wat betekent ‘thuis’ dan?

 

Thuis in de Academie
Door de jaren heen is er in de academische wereld veel nagedacht over de betekenis van het concept ‘thuis’. Volgens de beroemde filosoof Hannah Arendt is de zoektocht naar een thuis een integraal onderdeel van de menselijke conditie: het is wat ons mens maakt[3]. Deze universele behoefte om je ergens thuis te voelen, betekent echter niet dat alle mensen hier op dezelfde manier over denken. In de Westerse wereld wordt ‘thuis’ vaak geassocieerd met een vaste locatie, namelijk de plek waar iemand geboren is[4]. De filosoof Martin Heidegger stelde bijvoorbeeld dat het mens-zijn gedefinieerd wordt door ‘dwelling’: het thuis zijn en fysiek construeren, bijvoorbeeld door bouwen, van een thuis op een specifieke plek [5]. Deze manier van denken raakt aan complexe sociale dynamieken van in- en uitsluiting: wie mag waar zijn thuis creëren? Kunnen meerdere mensen op één plek hun thuis hebben? Mogen mensen de plek die zij hun thuis noemen met geweld afbakenen en voorkomen dat ook anderen daar hun thuis creëren?
 

“Waar iemand thuis ‘hoort’, zich thuis voelt of zich graag thuis zou willen gaan voelen, is voor een groot deel ook afhankelijk van de goedkeuring en erkenning van anderen.”

De bovenstaande punten maken inzichtelijk dat thuis een zeer krachtig emotioneel en allesbehalve neutraal concept is: het bestaat in een sociaal spanningsveld dat het begrip zelf deels creëert. Waar iemand thuis ‘hoort’, zich thuis voelt of zich graag thuis zou willen gaan voelen, is voor een groot deel namelijk ook afhankelijk van de goedkeuring en erkenning van anderen [6]. In een wereld waarin steeds minder mensen hun hele leven doorbrengen op de plek waar zij ooit geboren werden, is onderzoek doen naar de manier waarop mensen een thuis voor zichzelf creëren zeer relevant: het is een steeds groter onderdeel van onze dagelijkse werkelijkheid [7]. Hoe kunnen mensen die een thuis voor zichzelf proberen te creëren hierin worden bijgestaan? Maar ook, wat betekent het voor mensen die niet wordt toegestaan een thuis te creëren op een bepaalde plek? Wat betekent het voor mensen die worden gezien als dak- en thuisloos, zoals straatkinderen en – jongeren? Mijn acht maanden durende etnografische veldwerk in Blantyre, Malawi, stond in het teken van deze vragen. Ik sprak met (voormalig) straatkinderen en -jongeren over hun thuis, thuis in het algemeen, ging op huisbezoek en luisterde naar hun dromen voor de toekomst.
 
Thuis in Malawi
Kumbukani is een voormalig straatjongen van begin 20. Hij werd geboren in een klein dorpje, zijn vader was al overleden en zijn moeder stierf tijdens de bevalling. Hij werd opgevoed door een tante in een ander dorpje, maar vanwege aanhoudend huiselijk geweld liep hij weg. Via omzwervingen kwam hij uiteindelijk terecht in Blantyre. Het opvangcentrum waar ik hem acht jaar geleden heb leren kennen neemt hem op en probeert hem uiteindelijk drie verschillende keren, op drie verschillende plekken, te reïntegreren. Als ik hem hier naar vraag, moet hij zijn giechels onderdrukken. “Je hebt dus drie plaatsen die je thuis noemt, maar je woont in geen van allen?”, vraag ik hem, helemaal in de war. “Mijn thuis is in Zomba, dat heb ik je al zo vaak verteld!”, zegt hij, licht geïrriteerd.
Ondanks Kumbukani’s voornemen om uiteindelijk een stuk grond in Blantyre te kopen, daar een huis op te bouwen en zijn gezin te stichten, blijft hij refereren naar Zomba als ik hem vraag naar zijn thuis. Hij heeft er nooit gewoond, hij is er niet opgegroeid én hij was er in het verleden niet welkom. Maar hij wil er nu wel heen als ik vraag of ik een keer mee mag. We kopen cadeaus voor zijn familie en rijden via allerlei omwegen naar het dorpje omdat Kumbukani de weg niet meer weet. Eenmaal aangekomen duurt het lang voordat iemand hem herkent. Hij is opgelucht als we aan het eind van de middag weer vertrekken. “Tomorrow I’ll work again”, zegt hij opgetogen tegen me. Hij verdient geld met het doen van kleine karweitjes voor restaurants om de huur van zijn huisje in Blantyre te betalen. En toch ziet hij dit huisje, waar hij nu alweer een paar jaar woont, niet als zijn thuis. “Mijn thuis is in Zomba”, houdt hij vol.
 

“Home is always home, but if you want to go forward in life, you have to keep moving”.

In het aanduiden van zijn geboortedorp als zijn thuis volgt Kumbukani een bekend patroon: de meeste Malawianen spreken op deze manier over thuis. Gezien het feit dat Malawi één van de minst geürbaniseerde landen in Afrika is, is het niet verbazingwekkend dat het begrip ‘thuis’ nauw verbonden is met de rurale gebieden: het merendeel van de bevolking is daar immers geboren en groot geworden [8]. Tegelijkertijd is de Malawiaanse bevolking ook altijd al heel mobiel geweest: sinds de 19e eeuw wordt Malawi bijvoorbeeld gekenmerkt door grootschalige arbeidsmigratie naar de omliggende landen. Er waren dus altijd al Malawianen die hun thuis verlieten en op nieuwe plekken een bestaan opbouwden. De laatste jaren trekken steeds meer Malawianen naar de stad en het land is nu één van de snelst urbaniserende landen in Afrika [9]. Dit maakt waarschijnlijk dat het aloude verhaal over ‘thuis’ als verbonden aan een dorp, in de praktijk meer onder druk komt te staan.
 
Mobiliteit en het concept ‘thuis’ lijken zich op het eerste gezicht wellicht lastig tot elkaar te verhouden: denk aan de dynamieken van in- en uitsluiting die in Heidegger’s denken helder naar voren komen. In het meest extreme geval lijkt thuis dan te verworden tot een soort stoelendans: ‘opgestaan is plaats vergaan’. Tegelijkertijd is ook Arendt’s punt van de eeuwige zoektocht naar ‘thuis’ zichtbaar in het leven van straatkinderen en dit onderstreept het fluïde karakter van het concept: mensen creëren steeds opnieuw een thuis, soms in bekende en soms in nieuwe plekken. Ook het levensverhaal van Kumbukani laat veel mobiliteit zien. Dit maakt het interessant dat in de Malawiaanse context ‘thuis’ toch steevast terugverwijst naar een onbeweeglijk beginpunt; iemands geboortedorp. Hoe gaan (voormalig) straatkinderen en –jongeren daar mee om?
 
Door ’thuis’ zo te verankeren, ook al gaat het in de praktijk om een plek waar je niet kan of wil wonen, lijken (voormalig) straatkinderen en –jongeren paradoxaal genoeg een manier te hebben gevonden om hun verdere mobiliteit te faciliteren: door zeker te weten dat je ergens ‘thuis hoort’, kan je vanuit dat beginpunt je eigen weg zoeken en een nieuw thuis proberen te creëren. Memory, een vriendin van Kumbukani die ook op straat heeft gewoond, verwoordt het als volgt: “Home is always home, but if you want to go forward in life, you have to keep moving”. Thuis, verbonden aan een ruraal dorp, is een (sociale) connectie met hun roots en daarmee vormt het het begin van hun routes door het leven [10].
 
Tijd voor een bredere definitie van thuis

In the end, home is not a place that is given, but an experience born of what one makes of what is given.”

De gangbare gedachte dat je thuis bent waar je vandaan komt, verbonden aan een fysieke plek, wordt door Malawiaanse (voormalig) straatkinderen en –jongeren deels onderschreven en deels weersproken: ze herhalen het verhaal dat hun thuis in een dorp is en blijven vervolgens zelf mobiel bij de gratie van het beginpunt dat dit ‘thuis’ hun biedt. Thuis biedt en genereert dus tegenstrijdige ervaringen: het is zowel een plek om aan te ontsnappen, als een potentiele plek om naartoe te vluchten. Door de huidige reïntegratiepolitiek van hulpinstanties en nationale overheden, worden straatkinderen en -jongeren nu telkens teruggebracht naar het dorp waar hun leven begon. En dat terwijl zij nu juist, in de stad, onderweg hopen te zijn naar een betere toekomst. Om de ervaringen van (voormalig) straatkinderen en –jongeren beter te begrijpen zou het concept ‘thuis’ dus veel breder moeten worden opgevat, zodat het zowel roots als routes omvat. Op die manier krijgen straatkinderen en –jongeren de kans om hun dromen na te jagen en een toekomst voor zichzelf te creëren op de plek waar zij zich het meest thuis voelen – ongeacht of dit in hun geboortedorp is. Zoals antropoloog Michael Jackson stelt: “In the end, home is not a place that is given, but an experience born of what one makes of what is given”[11].
 

Referenties

[1] Ennew, J. & Swart-Kruger, J. (2003). Introduction: Homes, Places and Spaces in the Construction of Street Children and Street Youth. Children, Youth and Environments, Volume 13 (1), spring 2003. Available here: http://cye.colorado.edu; Van Blerk, L. (2005). Negotiating spatial identities: mobile perspectives on street life in Uganda. Children’s Geographies, Volume 3 (1): 5 – 21.; Young, L. (2003). The ‘Place’ of street children in Kampala, Uganda: marginalization, resistance, and acceptance in the urban environment. Environment and Planning D: Society and Space 2003, Volume 21: 607 – 627.
 
[2] Aptekar, L. & Stoecklin, D. (2014). Street Children and Homeless Youth. A Cross-Cultural Perspective. London: Springer.
 
[3] Arendt, H. (1998 [1958]). The Human Condition. London: The University of Chicago Press;
Jackson, M. (1995). At Home in the World. London: Duke University Press.
 
[4] Cf. Jackson, M. (1995). At Home in the World. London: Duke University Press.
 
[5] Heidegger, M. (1971). Building Dwelling Thinking. In: Poetry, Language, Thought, vertaald door Albert Hofstadter. New York: Harper Colophon Books.
 
[6] Gauthier, D. J. (2011). Martin Heidegger, Emmanuel Levinas, and the Politics of Dwelling. Plymouth: Lexington Books; Geschiere, P. (2009). The Perils of Belonging. Autochthony, Citizenship, and Exclusion in Africa & Europe. London: University of Chicago Press; Geschiere, P. (2013). Witchcraft, Intimacy & Trust. Africa in Comparison. London: The University of Chicago Press; Jackson, M. (1995). At Home in the World. London: Duke University Press.
 
[7] Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan vluchtelingen, migranten en mensen ‘zonder papieren’. Jackson, M. (1995). At Home in the World. London: Duke University Press.
 
[8] Englund, H. (2001). The Politics of Multiple Identities: The Making of a Home Villagers’ Association in Lilongwe, Malawi. In: Associational Life in African Cities. Popular responses to the urban crisis. Editors: Arne Tostensen, Inge Tvedten & Mariken Vaa. Nordiska Afrika Institutet. Stockholm: Elanders Gotab; Englund, H. (2002). The Village in the City, the City in the Village: Migrants in Lilongwe. Journal of Southern African Studies, Volume 28 (1), Special Issue Malawi: 137 – 154.
 
[9] Urban Landmark 2013: 15.
 
[10] Cf. Clifford, J. (1997). Routes. Travel and Translation in the Late Twentieth Century. London: Harvard University Press.
 
[11] Jackson, M. (1995). At Home in the World. London: Duke University Press, page 155.

Tanja Hendriks

Tanja Hendriks is antropoloog en voltooide in januari 2016 de onderzoeksmaster Afrikanistiek. Tijdens deze master verrichte zij acht maanden etnografisch veldwerk in het zuiden van Malawi, een gebied waar zij sinds 2008 met enige regelmaat komt. Ze volgde een groep (voormalige) straatjongeren om van hen te leren hoe zij denken over thuis en zich thuis proberen te voelen in de wereld. Recentelijk verscheen hierover ook haar boek ‘Home is Always Home’. (Former) Street Youth in Blantyre, Malawi, and the Fluidity of Constructing Home, gebaseerd op haar gelijknamige afstudeerscriptie. Tanja werkt als junior onderzoeker bij het Afrika Studiecentrum in Leiden.