Je ontkomt er niet meer aan: beelden van de Syrische burgeroorlog en bijgaand de meest uiteenlopende meningen over de grote humanitaire vluchtelingencrisis. Er wordt vooral gesproken over de opvang van vluchtelingen en hoe dit de dagelijkse gang van zaken beïnvloedt. Maar wie denkt er eigenlijk aan de kinderen die bij deze crisis betrokken zijn? Want, als vluchtelingenkinderen in Nederland aankomen en opgevangen worden, zijn zij leerplichtig volgens de Nederlandse leerplichtwet.

 

Milad Sadreghaemy, co-auteur van dit artikel, heeft dit van dichtbij meegemaakt. Op zijn elfde kwam hij in Nederland aan en kreeg hij les op een interne basisschool in de vluchtelingenopvang waarin hij verbleef. Hij vertelt: “Achteraf gezien is het erg opvallend dat alle kinderen uit mijn klas een laag middelbare schooladvies kregen. Het hoogste advies was VMBO”.

 

Scholen zorgen ervoor dat vluchtelingenkinderen zich zo snel mogelijk begeven onder de mensen in de samenleving en zij deze nieuwe omgeving hun thuis kunnen maken.

 

Milad kreeg een advies voor onderwijs in een LOM-school, een school waar speciaal onderwijs wordt gegeven voor kinderen met leer- en opvoedmoeilijkheden. Inmiddels studeert hij Farmacie aan de universiteit, iets totaal anders dan wat hem in eerste instantie geboden werd. “Jaren later kwam ik erachter dat andere asielzoekerskinderen, die les hadden gehad op een reguliere basisschool, veel hogere middelbare schooladviezen hadden gekregen.” Dit roept veel vragen op. Immers, scholen zorgen ervoor dat vluchtelingenkinderen zich zo snel mogelijk begeven onder de mensen in de samenleving en zij deze nieuwe omgeving hun thuis kunnen maken.

 

Wordt er wel genoeg aandacht geschonken aan het onderwijs dat vluchtelingenkinderen in Nederland krijgen? Is er nog steeds sprake van ervaringen zoals die van Milad, of zijn de omstandigheden inmiddels al verbeterd? Zo ja, wat is daar over bekend?

 

Een extreem belangrijke en bizar lastige opdracht

Wat maakt het lesgeven aan deze kinderen zo lastig? Ten eerste is de toekomst van binnenstromende vluchtelingen(kinderen) volstrekt ongewis. Worden ze Nederlanders of gaan ze terug naar hun vaderland? Het Nederlandse onderwijs dat vluchtelingenkinderen aangeboden krijgen, en daarmee de aanmoediging om een toekomst in Nederland op te bouwen, staat momenteel in schril contrast met het feit dat veel jongeren uiteindelijk niet in Nederland mogen blijven en hun toekomst elders zullen moeten opbouwen. Dit spanningsveld tussen Nederlands onderwijs en een onzekere toekomst is sterk onderhevig aan ‘silencing’; het onderwerp wordt weggemoffeld in onderzoek en debat. Daarnaast is er bij vluchtelingenkinderen veelal sprake van (oorlogs)trauma’s, wat de tweede factor is die het onderwijs voor deze kinderen zo moeilijk maakt. Er moet dus veel aandacht zijn voor het verwerken van een, wellicht traumatisch, verleden.

 

Vanuit humanitair oogpunt is het van belang dat deze kinderen passend onderwijs kunnen volgen, zodat zij, ondanks hun bittere verleden, een toekomst kunnen opbouwen voor zichzelf en kunnen bijdragen aan de maatschappij waarin zij uiteindelijk terechtkomen – welke dat dan ook is. Tot slot is het vaak niet duidelijk welk leerniveau deze kinderen hebben. Dat deze kinderen de Nederlandse taal niet spreken, maakt het lastig in te schatten welk leerniveau een kind heeft en vervolgens toereikend lesmateriaal aan te bieden. Voordat er een optimaal onderwijsplan voor vluchtelingen is, moet er dus rekening gehouden worden met deze uiteenlopende, lastig te bepalen uitgangspunten en scenario’s. Kortom, werk aan de winkel!

 

Waar zijn we mee bezig?

Vanwege hun taalachterstand kunnen vluchtelingenkinderen niet zonder meer in reguliere basisschoolklassen worden geplaatst. De organisatie LOWAN (de Landelijke Onderwijswerkgroep voor Asielzoekers en Nieuwkomers) helpt scholen bij het verzorgen van onderwijs aan de nieuwkomers. De organisatie heeft het karakter van een adviserende werkgroep en platform voor de uitwisseling van kennis. Veel scholen die zich door middel van een nieuwkomersgroep of schakelklas bewust inzetten voor nieuwkomers zijn erbij aangesloten.

 

Blijven aanmodderen met verschillende strategieën waarvan de effectiviteit niet bewezen is, heeft geen zin.

 

Onderwijsvereniging Verus deed onderzoek naar de praktijk van onderwijs aan vluchtelingenkinderen op christelijke basis- en middelbare scholen in Nederland. De scholen blijken uiteenlopende benaderingen te hanteren, zoals het toewijzen van een buddy of ‘adoptieouders’, een schakelklas met focus op taal en cultuur om ze vervolgens samen te voegen met Nederlandse leerlingen, begeleiding van vluchtelingenouders en hun kinderen door vrijwilligers en intensieve projecten die zich richten op taalontwikkeling. Welke strategie het beste werkt? We hebben eigenlijk geen idee.

 

Wat klaarblijkelijk mist is een duidelijke richtlijn vanuit de overheid. Een duidelijke richtlijn die de beste aanpak voorschrijft en ondersteunt is van groot belang voor het effectief kunnen onderwijzen van deze kinderen. Niet dat er geen adviezen zijn, maar ze zijn niet verplichtend en evenmin gestoeld op voldoende wetenschappelijk onderzoek. Pharos Expertisecentrum Gezondheidsverschillen heeft bijvoorbeeld een ‘Handreiking Vluchtelingenkinderen op school’ uitgebracht, maar beperkt zich daarin tot algemene aanwijzingen over omgang met ouders en kinderen. Tevens heeft Pharos een tweetal lesprogramma’s uitgebracht, ‘Welkom op school’ en ‘FC de Wereld’, waarvan de effectiviteit helaas discutabel is gebleken. Hoog tijd dus dat uitgezocht wordt wat de beste aanpak is om vluchtelingenkinderen toereikend onderwijs te bieden. Blijven aanmodderen met verschillende strategieën waarvan de effectiviteit niet bewezen is, heeft geen zin.

 

“Soms staat er op maandagochtend een kind op de stoep van een school, terwijl vrijdagavond pas duidelijk werd dat dit kind zou komen.”

 

Ook in het voortgezet onderwijs worden vluchtelingenkinderen opgevangen. Dat gebeurt in zogenaamde internationale schakelklassen (isk’s). Vóór plaatsing krijgen zij een intelligentietest om hun niveau te bepalen, maar door de grote toestroom kunnen niet alle jongeren geplaatst worden, laat staan dat ze sociaal-emotioneel adequaat begeleid worden. In een interview met Trouw van 15 september 2015 zegt voorzitter Rinda den Besten van de PO-Raad: “Soms staat er op maandagochtend een kind op de stoep van een school, terwijl vrijdagavond pas duidelijk werd dat dit kind zou komen. Zo’n school kan dan niet zorgen voor Nederlandse lessen. Andersom gebeurt het ook dat een school hoort dat ze klaar moet staan voor dertig leerlingen, huisvesting regelt en leraren aanneemt en dan op het laatste moment hoort dat ze niet komen. We krijgen veel van dit soort klachten.”

 

Kortom, twee grote knelpunten in het onderwijs aan vluchtelingenkinderen maken dat er behoefte is aan verbetering: het gemis aan eenduidigheid in effectieve lesprogramma’s die deze kinderen kunnen bieden wat ze nodig hebben, en het grote aantal vluchtelingen. Initiatieven en adviesorganisaties zijn er gelukkig wel, maar een onderbouwde visie en daadkracht ontbreken jammer genoeg nog.

 

Wat we (niet) weten

Gezien de hoge maatschappelijke relevantie van de beoogde kennis, is het uitermate triest dat er in Nederland slechts twee onderzoeken zijn gedaan naar dit onderwerp. Het eerste onderzoek is dat van Kassenberg, Bongaards en Wolfgram uit 2004, waarin het nut van speciale lesprogramma’s voor het basisonderwijs is onderzocht. De speciale programma’s die zij onderzochten op effectiviteit waren ‘F.C. de Wereld’ en ‘Laat maar zien wie je bent’. Beide programma’s zijn erop gericht traumatische ervaringen bij vluchtelingenkinderen te herkennen en daar vervolgens op een adequate wijze (dat wil zeggen: met het oog op de pedagogische doelstellingen van het onderwijs) mee om te gaan. Uit het onderzoek bleek dat het welbevinden van de leerlingen niet was verbeterd na het volgen van de lesprogramma’s in vergelijking met een groep vluchtelingenkinderen die niet een speciaal lesprogramma had gevolgd. Kortom, onderwijsinstanties staan met lege handen.

 

Het andere onderzoek is dat van Van Keulen in 2014. Hij richtte zich op het perspectief van basisschoolleerkrachten op het onderwijs aan vluchtelingenkinderen in Nederland. Leerkrachten gaven aan dat ze slechts summiere achtergrondinformatie ontvangen over de vluchtelingenkinderen in hun klas. Hierdoor vinden ze het lastig om in te kunnen spelen op de onderwijs- en sociale behoeften van het individuele kind. Dit is schokkend, omdat zij juist de personen zijn die de sociaal-emotionele problematiek van deze kinderen van dichtbij meemaken en door het vele contact met de kinderen een groot verschil zouden kunnen maken. Dit onderzoek wijst des te meer op de noodzaak van effectieve methoden voor onderwijs aan vluchtelingenkinderen.

 

De noodzaak van kennis over effectieve onderwijsprogramma’s voor vluchtelingenkinderen en het feit dat er niet één effectief bewezen programma bekend is, is absurd.

 

Waar we mee bezig moeten zijn

Wat en hoe een kind moet leren, ongeacht waar zijn of haar toekomst ligt, is een cruciale vraag bij de opvang van en het onderwijs aan vluchtelingenkinderen. Het is tevens een vraag die tot op heden in Nederland onbeantwoord is gebleven. Gezien het grote aantal vluchtelingenkinderen is het gebrek aan eenduidig en gedegen onderwijsprogramma’s schrijnend te noemen. De noodzaak van kennis over effectieve onderwijsprogramma’s voor vluchtelingenkinderen en het feit dat er niet één effectief bewezen programma bekend is, is absurd. Kortom, onderzoek naar effectieve programma’s voor het onderwijzen van vluchtelingenkinderen is een urgente kwestie en moet meer aandacht krijgen in onderzoek en debat. Daarbij is het nodig dat organisaties die expertise hebben in dit onderwerp met elkaar samenwerken, zodat er zo snel mogelijk verbeteringen kunnen worden getroffen ten behoeve van de vluchtelingenkinderen en iedereen die daarbij betrokken is. Kinderen, zoals co-auteur Milad, die al zo’n beladen verleden achter de rug hebben, verdienen het om optimaal passend onderwijs te ontvangen, net zoals hun nieuwe landgenootjes.

Ghislaine, Kees en Milad

Ghislaine van Bommel, studente Pedagogische Wetenschappen, Milad Sadreghaemy, student Farmacie, en Kees van den Brink, student Geschiedenis, hebben de handen ineen geslagen om onderzoek te doen naar hun gedeelde interesses: onderwijs en het vluchtelingenkind.