De Verenigde Staten zien zichzelf graag als een land waar uiteenlopende culturen samensmelten tot iets nieuws. Voor de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika was deze samensmelting, ook wel culturele assimilatie genoemd, echter geen droom, maar een wrede werkelijkheid waar ze vandaag de dag nog altijd de gevolgen van ondervinden. De Amerikaanse overheid heeft in de loop van de geschiedenis veel middelen ingezet om Native Americans hun land en culturen te ontnemen, waarvan onderwijs een van de meest ingrijpende was.

 

Van 1879 tot ongeveer 1970 runde de overheid een netwerk van honderden dag- en kostscholen. Bijzonder belangrijk waren 24 kostscholen ver weg van inheemse gemeenschappen waar kinderen voor langere tijd werden gescheiden van hun ouders en ondergedompeld in de Amerikaanse cultuur.[1] Met die scholen hoopten witte bureaucraten de culturen, politieke systemen en economieën van de inheemse naties uit te wissen. Pas in de jaren 1930 begon de Amerikaanse overheid dit beleid langzaam los te laten, wat historici beschouwen als een keerpunt in de geschiedenis.[2] In de scholen zelf was assimilatie echter nog lang niet over haar hoogtepunt heen.

 

Dat assimilatiepolitiek op lokaal niveau standhield in de jaren dertig blijkt uit het gebruik van “scrip,” een educatief geldsysteem bedoeld om de waarden van het kapitalisme over te brengen. Het Sherman Institute in Riverside in zuidelijk Californië voerde in november 1933 als een van de eerste scholen een dergelijk systeem in. Acht jaar lang had deze kostschool een modeleconomie waarbij de scholieren wekelijks betaald kregen voor het werk dat ze in de les deden. Hun inkomsten konden ze besteden aan eten en kleren, maar ook aan snoep en dagjes uit. Op die manier liet het scripsysteem leerlingen niet alleen zien hoe een economie werkt, maar leerden ze vooral wat witte functionarissen beschouwden als correct economisch gedrag. Daarbij legden docenten de nadruk op consumentisme en privébezit met weinig ruimte voor andere ideeën. Toch gebruikten leerlingen het scripgeld ook op manieren die niet altijd overeenkwamen met kapitalistische idealen. In veel opzichten was scrip daarom kenmerkend voor de manier waarop Amerikaanse autoriteiten ook na de hervormingen van de jaren dertig probeerden om via onderwijs Native Americans tot model-Amerikanen te maken.

 

Onderwijs als assimilatiemiddel

In de jaren 1870 ontwikkelde de Amerikaanse overheid het idee om onderwijs op grote schaal in te zetten voor de culturele assimilatie van Native Americans. Om te voorkomen dat kinderen over hun eigen cultuur leerden, financierde de overheid kostscholen die de kinderen van hun familie afzonderden en in een omgeving plaatsten waar alles om de Euro-Amerikaanse cultuur draaide.[3] De eerste school van deze aard was de Carlisle Indian Industrial School in Pennsylvania, die in 1879 de deuren opende.[4] Hier leerden scholieren de helft van de dag Engels, aardrijkskunde en geschiedenis. De andere helft van de dag leerden de jongens om te werken als timmerman, smid of drukker, terwijl de meisjes leerden schoonmaken en koken. Om de leerlingen discipline bij te brengen moesten ze een uniform dragen, marcheren en kregen ze straf voor het spreken van hun eigen talen. In navolging van de Carlisleschool opende de overheid vanaf 1880 twintig vergelijkbare scholen in het westelijk deel van de VS. Het Sherman Institute volgde in 1902 en richtte zich vooral op inheemse gemeenschappen in Californië en Arizona, zoals de Cahuilla, Hopi en Navajo.[5] Lokale onderwijzers gaven hun eigen invulling aan het curriculum, maar in grote lijnen volgden alle scholen het voorbeeld van Carlisle met militair onderwijs en fysieke arbeid.

 

Leerlingen moesten zichzelf zien in relatie tot bezit
en hun mogelijkheid om bezit aan te schaffen.

 

Begin jaren dertig zette de federale overheid de eerste voorzichtige stappen om dit onderwijsmodel te hervormen. De belangrijkste aanleiding was een onafhankelijk rapport uit 1928 dat misstanden in het onderwijssysteem aan de kaak stelde, zoals ondervoeding, uitbuiting en geweld.[6] Op het Sherman Institute en de andere kostscholen maakten militaire training en legeruniformen voor jonge kinderen kort daarna plaats voor middelbare schoolonderwijs met meer aandacht voor de leerling als individu.[7] Ook kwam er ruimte voor inheemse culturen, iets wat tot dan toe ondenkbaar was. Desondanks bleef Engels de voertaal en werd les over inheemse tradities meestal gegeven door witte onderwijzers die zich baseerden op de kennis van witte antropologen.[8] Bovendien was landelijk beleid meer een richtlijn dan een harde eis, zodat schoolhoofden vooral hun eigen ideeën over de integratie van inheemse groepen doorvoerden. Zo bleef assimilatie de boventoon voeren. Het economische onderwijs was geen uitzondering, want scrip gaf juist in deze periode een nieuwe vorm aan beproefde methodes.

 

Afbeelding van een scripbiljet uit het schooljaarboek van 1936.[9]

Klassikaal kapitalisme

Vanaf de begindagen stoomden de kostscholen leerlingen klaar voor een werkzaam leven en daar hoorde naast arbeid ook een stukje economisch inzicht bij. In zijn boek over het onderwijssysteem noemt historicus David Wallace Adams de kern van het economische onderwijs “possessive individualism” – een individualisme dat in de eerste plaats draait om materialisme en privébezit.[10] Met andere woorden: leerlingen moesten zichzelf zien in relatie tot bezit en hun mogelijkheid om bezit aan te schaffen. In schoolkranten als de Sherman Bulletin stonden in de beginjaren advertenties voor lokale winkels en belerende artikelen over verstandig geldgebruik zij aan zij. Ook in toespraken door het schoolhoofd en andere sprekers werd er keer op keer gehamerd op het kapitalisme als teken van beschaving en vooruitgang.

 

Alle mooie woorden ten spijt hadden de meeste leerlingen weinig kansen om deze lessen in de praktijk te brengen. Een beperkt aantal studenten werkte buiten de school, maar de lonen waren laag en hun mogelijkheden om geld uit te geven waren zeer beperkt.[11] Toen de economische crisis van de jaren dertig de mogelijkheden voor leerlingen om aan de economie deel te nemen verder beperkte, gingen scholen op zaak naar nieuwe onderwijsvormen om inheemse jongeren het kapitalisme te laten ervaren. Zo kwam de leiding van het Sherman Institute uit bij het scripsysteem, dat het dagelijks leven op de school ingrijpend veranderde.

 

Leren verdienen

Het scripsysteem was een van de meest opvallende vernieuwingen die schoolhoofden onafhankelijk van de overheid introduceerden om kapitalistisch onderwijs een impuls te geven. Met de invoering van dit systeem kwam het schoolleven op het Sherman Institute vanaf eind 1933 bijna geheel in het teken van geld te staan. Praktijklessen werden een manier om geld te verdienen en scrip was nodig om mee te doen aan buitenschoolse activiteiten of om iets te kopen in de schoolwinkel. De hoogte van het inkomen werd bepaald met behulp van een rangensysteem: beginnende leerlingen waren “helpers” die 22 cent per uur verdienden, de meer ervaren “foremen” verdienden 27 cent per uur.[12] Met 35 uur werk in de week konden sommige leerlingen dus rekenen op een loon tussen de $8 en $10, wat vergelijkbaar was met het gemiddelde loon in die tijd – maar hoger dan wat de meeste inheemse Amerikanen in loondienst verdienden.[13] Ook de prijzen die de school hanteerde kwamen overeen met de standaardprijzen uit die tijd.

 

Scholieren leerden om bezit als bron van geluk te zien
en geld als meer dan een ‘means to an end’.

De scripeconomie op het Sherman Institute was in veel opzichten een vereenvoudigde versie van het Amerikaanse economische systeem. De scholieren kregen per uur betaald, lonen hingen af van ervaring en kennis en de schoolleiding fungeerde als een centrale bank. In een brief vergeleek schoolhoofd Donald Biery zijn rol met die van de Amerikaanse president, die de economie af en toe een zetje geeft, bijvoorbeeld door extra geld te laten drukken.[14] Ook de scripbiljetten hadden veel weg van de Amerikaanse dollar, maar met een ontwerp dat aansloot bij het beeld dat witte ambtenaren hadden van inheemse culturen. Daarom geen presidenten en adelaren, maar geometrische patronen en een karikatuur van een Indiaan met hoofdtooi. Bovenal onderstreepte deze symboliek de verwachtingen die onderwijzers hadden van hun modeleconomie. Jonge Native Americans moesten door hun gebruik van scrip vertrouwd raken met een samenleving gebaseerd op Euro-Amerikaanse normen en waarden. De eigen culturen van de leerlingen hadden in de ogen van de schoolleiding een zekere symbolische waarde maar geen invloed op de dagelijkse praktijk.

 

Sherman scrip (links) in een vitrine van het Sherman Indian Museum. Foto: Vincent Veerbeek.

 

Eenzijdige educatie

Scrip diende niet alleen om leerlingen vertrouwd te maken met de spelregels van de Amerikaanse economie, maar ook om hen een identiteit aan te leren die paste bij een consumptiemaatschappij. Vooral het idee van possessive individualism was nauw verbonden met de opzet van de scripeconomie. Onderwijzers spoorden leerlingen wel aan om te sparen, maar altijd met het oog op toekomstige uitgaven. Deze denkwijze was kenmerkend voor de economische ideeën van de jaren dertig: spaarzaamheid werd steeds meer gezien als een manier om later geld uit te kunnen geven.[15] De samenleving die scrip nabootste was in de eerste plaats een consumptiemaatschappij. Binnen het scripsysteem werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen noodzakelijke uitgaven, zoals kleren, en luxeproducten, zoals pedicures. Zo leerden scholieren om prioriteiten te stellen, maar vooral ook om bezit als bron van geluk te zien en geld als meer dan een means to an end. Ondanks de landelijke hervormingen van de vroege jaren dertig was er op het Sherman Institute duidelijk nog steeds weinig ruimte voor een andere benadering van de Amerikaanse samenleving.

 

Het is moeilijk om te achterhalen in welke mate studenten deze lessen ter harte namen, maar de archieven laten zien dat het scripsysteem haar beperkingen had. Zo wijzen klachten van het schoolhoofd over slecht gedrag erop dat het systeem niet altijd werkte zoals bedoeld. In een brief uit 1936 noemde Biery als nadelen van het scripsysteem dat leerlingen het gebruikten om mee te gokken en dat ze hun inkomen deelden.[16] Gokken was waarschijnlijk vooral een probleem uit moreel opzicht, maar het tweede punt duidt op diepe cultuurverschillen die moeilijk te overbruggen waren. Tegen het individualisme dat de school verkondigde in gaven sommige scholieren blijkbaar scrip weg aan klasgenoten die minder verdienden, net zoals ze van huis uit gewend waren om middelen te delen. Het laat ook zien dat zelfs binnen de gecontroleerde omgeving van een kostschool een economie ontstond waarbij kapitalisme dominant was, maar andere opvattingen zeker niet waren uitgesloten.

 

Al met al was scrip in veel opzichten een voortzetting van het compromisloze overheidsbeleid uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Terwijl de overheid voorzichtige stappen zette om een nieuwe weg in te slaan, presenteerden onderwijzers op het Sherman Institute met het scripsysteem een eenzijdige kijk op de Amerikaanse samenleving. De praktijk was echter weerbarstig, waardoor het scripsysteem rond 1941 stilletjes verdween. Ook de Amerikaanse deelname aan de Tweede Wereldoorlog en verdere beleidsveranderingen droegen hier ongetwijfeld aan bij. Het assimilatieonderwijs hield echter ook na het verdwijnen van scrip nog drie decennia stand.[17] Pas sinds 1970 wordt het Sherman Institute, nu de Sherman Indian High School, geleid door inheemse docenten die de schade van een eeuw assimilatie proberen ongedaan te maken.

 

Redacteur: Renske van der Wal

Noten

Hoewel in het Nederlands “indianen” de gangbare verzamelnaam is voor de meer dan zeshonderd inheemse volkeren in de Verenigde Staten, gebruik ik in dit artikel de termen “inheems” en “Native American” om de oorspronkelijke bewoners van het continent aan te duiden, zoals in het Engelse taalgebied gebruikelijk is.

Referenties

[1] Jacqueline Fear-Segal, White Man’s Club: Schools, Race, and the Struggle of Indian Acculturation (Lincoln: University of Nebraska Press, 2007); Jon Reyhner and Jeanne Eder, American Indian Education: A History (Norman: University of Oklahoma Press, 2004); David Wallace Adams, Education for Extinction (Lawrence: University of Kansas Press, 1995).

[2] Zie bijvoorbeeld Andrew Woolford, This Benevolent Experiment: Indigenous Boarding Schools, Genocide, and Redress in Canada and the United States (Lincoln: University of Nebraska Press, 2015), 6; K. Tsianina Lomawaima and Teresa L. McCarty, “To Remain an Indian”: Lessons in Democracy from a Century of Native American Education (New York: Teachers College Press, 2006), 65-66.

[3] Fear-Segal, White Man’s Club, 99.

[4] Jacqueline Fear-Segal and Susan D. Rose, Carlisle Indian Industrial School: Indigenous Histories, Memories, and Reclamations (Lincoln: University of Nebraska Press, 2016).

[5] Het Sherman Institute nam de plaats in van een kleinere kostschool in het nabijgelegen Perris. Zie Clifford E. Trafzer and Leleua Loupe, “From Perris Indian School to Sherman Institute,” in The Indian School on Magnolia Avenue, eds. Trafzer, Sakiestewa Gilbert, and Sisquoc (Corvallis: Oregon State University Press), 19-34.

[6] Keith R. Burich, The Thomas Indian School and the “Irredeemable” Children of New York (Syracuse: Syracuse University Press, 2016), 7-13; Adams, Education for Extinction, 330-333.

[7] Margaret D. Jacobs, White Mother to a Dark Race: Settler Colonialism, Maternalism, and the Removal of Indigenous Children in the American West and Australia, 1880-1940 (Lincoln: University of Nebraska Press, 2009), 407.

[8] Lomawaima and McCarty, “To Remain an Indian, 73-74.

[9] Purple and Gold, jaarboek 1936, 59, Sherman Indian Museum, Series 16, Box 180.

[10] Adams, Education for Extinction, 22.

[11] Zie Kevin Whalen, Native Students at Work (Seattle: University of Washington Press, 2016) voor een analyse van het werk dat leerlingen op kostscholen deden.

[12] Purple and Gold, jaarboek 1935, 58, Sherman Indian Museum, Series 16, Box 180.

[13] Whalen, Native Students at Work, 108.

[14] Donald Biery aan Mrs. H. A. Atwood, 21 februari 1934, General Correspondence, 1933-1948, Box 98, Records of Sherman Institute, Record Group 75, National Archives and Records Administration Pacific Region, Riverside.

[15] Alison Hulme, A Brief History of Thrift (Manchester: Manchester University Press, 2019), 79.

[16] Donald Biery aan Robert King, 30 maart 1936, General Correspondence, 1933-1948, Box 101, Records of Sherman Institute, Record Group 75, National Archives and Records Administration Pacific Region, Riverside.

[17] Diane Meyers Bahr, The Students of Sherman Indian School: Education and Native Identity Since 1892 (Norman: University of Oklahoma Press, 2014).

Vincent Veerbeek

Vincent Veerbeek (1997) is amerikanist en historicus en rondde eind 2020 de onderzoeksmaster Historical, Literary & Cultural Studies aan de Radboud Universiteit af. In 2019 bracht hij een semester door aan de University of California, Riverside om onderzoek te doen naar de muziekcultuur op het Sherman Institute en het gebruik van scrip, waarover hij afgelopen jaar zijn scriptie schreef. Naast zijn studie was hij onder meer actief als hoofdredacteur bij het Algemeen Nijmeegs Studentenblad en als eindredacteur bij De Focus. Op dit moment is Vincent zich aan het oriënteren op de mogelijkheden om zijn onderzoek voort te zetten in een PhD-project.