Democratie wil eenvoudig zeggen dat het volk zichzelf regeert. Eén van de pijlers van de democratie is daarom het collectieve vertrouwen in het politieke systeem. Een lage opkomst bij verkiezingen, het gevoel dat er een kloof bestaat tussen burgers en politici en weinig bereidheid om zelf politiek actief te zijn, leiden ertoe dat politieke beslissingen minder draagvlak hebben en weinig herkenning vinden bij de burgers.
Eén van de factoren die bij zouden kunnen dragen aan meer draagvlak en participatie is goed burgerschapsonderwijs.
Literatuuronderzoek naar de effecten van burgerschapsonderwijs laat zien dat een doordacht curriculum voor burgerschapsvorming in het funderend onderwijs inderdaad democratische betrokkenheid kan vergroten. Nederland zou daar zijn voordeel mee moeten doen.
Waarom juist nu?
Cijfers geven ons helaas geen rooskleurig beeld over de doeltreffendheid van het Nederlandse democratische systeem. Opmerkelijk is vooral dat het vertrouwen in het bestel door de jaren heen stabiel blijft, terwijl het vertrouwen in afzonderlijke instituties enorm schommelt. Bovendien dacht de helft van de Nederlanders in 2012 geen invloed te kunnen uitoefenen op het regeringsbeleid (CBS, 2013).
Opkomstcijfers zijn een belangrijke maatstaf van participatie. Sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 is de opkomst bij de Tweede Kamerverkiezingen enigszins gedaald, maar deze ligt nog altijd op ruim 70 procent. Bij de verkiezingen voor de gemeenteraad, de Provinciale Staten en het Europees Parlement is de opkomst beduidend lager. Blijkbaar achten burgers hun vertegenwoordiging in deze organen van minder belang. Billiet toont aan dat de deelname aan verkiezingen in gevestigde democratieën wereldwijd sinds 1990 daalt. Nederland heeft deze trend gevolgd.
Behalve cijfers zijn ook kwalitatieve analyses van belang. Zo beschrijven Remieg Aerts en Peter de Goede in hun boek Omstreden democratie een aantal recente ontwikkelingen die de Nederlandse democratie bedreigen. Zij wijzen op de opkomst van de emotiecultuur, op populariserende media en op de verplaatsing van de politiek naar het Europese bestuursniveau. In plaats van de traditionele overlegdemocratie heeft de Nederlandse burger volgens hen meer behoefte aan ‘sterk politiek leiderschap en vormen van directe democratie’. In zijn boek Tegen verkiezingen betoogt David van Reybrouck (2013) in dezelfde lijn dat daadkracht en draagvlak van de democratie afkalven en dat de schuld daarvan niet te vinden is in de democratie zelf, maar in het feit dat de focus – vooral door de media – is komen te liggen op de periodieke verkiezingen.
Initiatieven om de vitaliteit van en het draagvlak onder de Nederlandse democratie te doen vergroten zijn dus meer dan welkom. Goed georganiseerd burgerschapsonderwijs is een goed begin!
Het huidige ‘burgerschapsonderwijs’ stagneert
De Nederlandse politiek heeft in 2005 oog gekregen voor het belang van burgerschapsonderwijs. Dit heeft geresulteerd in de Wet Actief Burgerschap en Sociale Integratie, die op 1 februari 2006 van kracht is geworden. Deze wet houdt in dat scholen actief burgerschap, sociale integratie en kennismaken met de pluriformiteit van de samenleving bij hun leerlingen moeten stimuleren.
De concrete invulling van deze wet blijkt in de praktijk echter vaak aan scholen zelf te worden overgelaten, met weinig tot geen sturing vanuit de overheid. In tegenstelling tot andere domeinen ontbreekt bij burgerschapsvorming een aanduiding van een vak, een examenregeling, concrete eindtermen, enzovoort. Als gevolg hiervan hebben scholen moeite om het leerstofdomein burgerschapsvorming een duidelijke plaats in het curriculum te geven (Zie hiervoor o.a. Scholen voor burgerschap van Peschar, Hooghoff, Dijkstra & Ten Dam). De onderwijsinspectie constateerde enkele jaren geleden dan ook dat er sinds 2006 weinig vooruitgang te zien is in de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs in Nederland (Inspectie van het Onderwijs 2010; 2011).
De huidige stand van zaken met betrekking tot burgerschapscompetenties bij Nederlandse jongeren is goed weergegeven in internationaal onderzoek (IEA, 2010). Er is naar voren gekomen dat Nederlandse leerlingen van 14 jaar oud meer kennis hebben van democratie en meer vertrouwen hebben in maatschappelijke organisaties, waaronder politieke partijen, dan leerlingen in andere onderzochte landen. Anderzijds kwam naar voren dat Nederlandse leerlingen over het algemeen veel minder deelnemen aan activiteiten met een politiek oogmerk dan leerlingen in andere landen. Bovendien bleek dat Nederlandse leerlingen school veel minder als een oefenplaats voor burgerschap zien dan leerlingen elders. Dit zou met name komen door het feit dat zij relatief weinig democratische activiteiten in de klas meemaken. Bovendien stellen de onderzoekers dat er nog altijd een tamelijk grote groep Nederlandse leerlingen onvoldoende burgerschapskennis bezit om te kunnen participeren in onze parlementaire democratie.
Burgerschapsonderwijs als remedie
Er is, kortom, reden genoeg om het burgerschapsonderwijs in Nederland (nieuw) leven in te willen blazen. Welke manieren zouden daar geschikt voor zijn? In de bestaande literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen direct en indirect burgerschapsonderwijs.
Reden genoeg om het burgerschapsonderwijs in Nederland (nieuw) leven in te willen blazen
Burgerschapseducatie, in de zin van direct onderwijs over politiek, blijkt een directe impact op de betrokkenheid van leerlingen bij de samenleving te hebben. Onderwijs over politiek vergroot de interesse van leerlingen en de politiek en vergroot tevens het vertrouwen van de leerlingen in de Nederlandse democratie (Hahn, 1999). Onderwijs waarin leerlingen actief aan de slag gaan met principes van een democratie heeft een grote positieve invloed op de politieke participatie van leerlingen (Witheley, 2005). Het democratische bestel moet dus een nadrukkelijker en vanzelfsprekender plaats in het Nederlandse onderwijscurriculum krijgen.
In aanvulling op het feit dat het overdragen van kennis betrokkenheid bevordert, leert het genoemde IEA-onderzoek ons dat democratische activiteiten op school uiteindelijk een stimulans zijn voor democratische participatie. Deze activiteiten worden ook wel indirect onderwijs genoemd. Een goed voorbeeld hiervan is de maatschappelijke stage die sinds een aantal jaar verplichte kost is voor middelbare scholieren. Uit onderzoek blijkt dat zo’n stage vaak leidt tot een hogere stemintentie en meer interesse in politiek ongeacht of jongeren tijdens de stage met politieke vraagstukken in aanraking komen. Verder blijkt uit onderzoek dat een open klassenklimaat – dat wil zeggen een klimaat waarin leerlingen zich vrij en aangemoedigd voelen om hun al dan niet afwijkende mening te geven – bijdraagt aan een bereidheid tot het vergaren van meer burgerschapskennis, een democratische houding en maatschappelijke en politieke participatie van de leerlingen (Zie o.a. Khoury-Kassabri & Ben-Arieh, 2008; Torney-Purta, Barber, Wilkenfeld, 2007).
Uit onderzoek komt naar voren dat een vorm van burgerschapsonderwijs pas een substantiële bijdrage kan leveren aan de jeugd, wanneer leerlingen er gedurende een alngere periode mee geconfronteerd worden (Yang en Chung, 2009; Claes, 2010). Dit geldt zowel voor direct als indirect burgerschapsonderwijs.
Tot slot
Er zijn dus voldoende aanwijzingen dat goed burgerschapsonderwijs bijdraagt aan betrokkenheid, vertrouwen en stemintentie bij de Nederlandse jeugd.
Genoemd rapport van de onderwijsinspectie laat zien dat we evidente kansen laten liggen. De huidige regeling in Nederland is daarom dringend aan revitalisatie toe. Vanzelfsprekendheid, creativiteit en langdurigheid van burgerschapsonderwijs moeten daarbij belangrijke speerpunten zijn.
De toekomst van onze democratie ligt in handen van de jeugd.
Laten we grote vertrouwensproblemen vóór zijn door de jeugd actief te onderwijzen in burgerschap en politiek. Dan alleen zal ook de toekomstige generatie zich blijvend – liever: nog meer – betrokken voelen bij onze democratische rechtstaat.
Dit artikel is gebaseerd op een gezamenlijke opdracht ten behoeve van de cursus ‘Wetenschap in maatschappelijke context’ aan het Descartes College van de Universiteit Utrecht.
Reacties